|
Hoofdstuk 9 van 'De grote scheiding' door C.S. Lewis. " Waar gaat dat naartoe?', vroeg een stem met een sterk Schots accent. Ik bleef staan en keek rond. Het rumoer van de eenhoorns was allang weggestorven en op mijn vlucht was ik in een wijd landschap aangekomen. Ik zag de bergen in de glans van een altijddurende zonsopgang; op de voorgrond een paar dennen op een heuveltje, met wat grote, vlakke rotsblokken en met heide begroeid. Op een der rotsen zat een heel lange man, een reus bijna, met een golvende baard. Ik had nog geen van deze substantiële wezens van dichtbij gezien. Nu dit gebeurde, ontdekte ik, dat hun aanblik een soort dubbelbeeld opleverde. Hier zat een godheid op zijn troon, in blinkende glans; zijn geest, die van geen tijd wist, drukte op de mijne met een gewicht als van massief goud. En toch zat daar tegelijkertijd een oud, verweerd man; het had een schaapherder kunnen zijn, een die bij toeristen voor onnozel doorgaat omdat hij eerlijk is en die z'n buren diepzinnig noemen om dezelfde reden. Zijn ogen hadden een vérziende blik, als van iemands, die lang in wijde, eenzame streken heeft gewoond; en ik kon het netwerk van rimpels wel raden rondom zijn ogen, voordat hij herboren was door het bad der onsterfelijkheid. 'Ik… ik weet 't eigenlijk niet', zei ik. 'Kom dan wat bij me zitten praten', zei hij, ruimte voor me makend op de steen. 'Ik ken u niet, meneer', zei ik, terwijl ik naast hem plaatsnam. 'Mijn naam is George', antwoordde hij, 'George MacDonald.' 'O', riep ik uit. 'Dan kunt u het me wel zeggen! U zult me tenminste niet bedriegen'. In de veronderstelling, dat deze woorden van vertrouwen enige verklaring behoefden, trachtte ik aarzelend deze man te vertellen, wat zijn geschriften voor me betekend hadden. Ik probeerde uit te leggen, hoe een zekere koude namiddag bij Leatherhead Station, toen ik voor het eerst een exemplaar van zijn Phantastes kocht ( ik was toen ongeveer 16 jaar), hetzelfde voor mij had betekend als de eerste ontmoeting met Beatrice voor Dante: Hier begint het nieuwe leven. Ik bekkende hem, hoe lang dat leven zich louter in het gebied der verbeelding had opgehouden, met hoeveel aarzeling en tegenstand ik tot de erkenning gekomen was, dat zijn christendom er een meer dan toevallig verband mee hield en hoe ik me had verzet tegen het inzicht, dat heiligheid de juiste naam was voor de hoedanigheid, die mij 't eerst uit zijn boeken tegemoet kwam. Hij legde zijn hand op de mijne en onderbrak mij. 'Mijn zoon', zei hij, 'je liefde - en alle liefde - is voor mij van onuitsprekelijke waarde. Maar we kunnen kostbare tijd besparen ( hier werd hij plotseling op-en-top een Schot ) als ik je vertel, dat ik al helemaal op de hoogte ben van deze biografische bijzonderheden. Om de waarheid te zeggen merk ik, dat je herinnering je bij een paar details in de steek laat'. 'O', zei ik en werd stil. 'Je was begonnen', zei mijn leraar, 'over iets nuttigers te spreken'. 'Mijnheer', zei ik, 'ik had het bijna vergeten en ik maak me niet meer zo druk over het antwoord, hoewel ik er nog wel nieuwsgierig naar ben. Het gaat over deze schimmen. Blijven sommigen van hen werkelijk hier? Is dat mogelijk? Wordt hun werkelijk een keus gelaten? Hoe komen ze hier?' 'Heb je nooit gehoord van het Refrigerium? Een man van jouw ontwikkeling kan erover gelezen hebben bij Prudentius, om niet te spreken van Jeremy Taylor'. 'De uitdrukking is me wel bekend, mijnheer, maar ik vrees, dat ik vergeten ben wat ze betekent'. 'Ze betekent, dat de verdoemden weleens vakantie hebben - voor een uitstapje, begrijp je?' 'Uitstapjes naar dit oord?' 'Voor wie van de gelegenheid wil profiteren. Het merendeel van die dwaze lui doen het niet. Ze maken liever een reisje naar de aarde terug. Zij gaan daar de arme domme vrouwen voor de gek houden, die door jullie mediums worden genoemd. Zij proberen er weer bezit te nemen van een huis, dat hun vroeger heeft toebehoord; en dan gaat het er wat je noemt 'spoken'. Of ze gaan erheen om hun kinderen te bespieden. Of de geesten van schrijvers dwalen rond in openbare leeszalen om te zien, of iemand hun boeken nog leest'. 'Maar als ze hier komen, kunnen ze dan ook werkelijk blijven?' 'Jazeker. Je hebt toch weleens gehoord, dat keizer Trajanus dat gedaan heeft'. 'Maar dat begrijp ik niet. Is het oordeel dan niet voorgoed? Is er inderdaad een manier, om uit de hel in de hemel te komen?' 'Het hangt ervan af, welke betekenis je aan die woorden hecht. Als men besluit die grauwe stad achter zich te laten, dan is ze niet de hel geweest. Voor hen, die deze stad verlaten, is ze het Purgatorium geweest. En misschien was het beter, dit land niet hemel te noemen. Niet de echte hemel, begrijp je.' Hier glimlachte hij tegen mij. 'Je kunt het hier de Vallei van de Schaduw des Levens' noemen. En toch zal het, voor wie hier blijven, van het begin af de hemel zijn geweest. En die stad, met haar sombere straten, daar beneden, kun je de Vallei van de Schaduw des Doods noemen; maar voor wie daar blijven, zal ze van het begin af de hel zijn geweest'. Waarschijnlijk zag hij, dat ik erg verbijsterd keek, want aanstonds ging hij verder. 'Mijn zoon', zei hij, 'in je tegenwoordige staat kun je niet vatten wat eeuwigheid is. Toen Anodos door de deur van het tijdloze had gekeken, heeft hij geen tijding mee teruggebracht. Maar je krijgt er enige voorstelling van als je zegt dat goed en kwaad, als ze volgroeid zijn, beide retrospectief worden. Voor de verlosten zal niet alleen deze vallei, maar heel het aardse verleden de hemel zijn geweest., En de verdoemden zullen dan zien dat niet slechts de schemering in die stad, maar ook heel hun aardse leven de hel is geweest. De stervelingen begrijpen dat verkeerd. Van een aards lijden zeggen zij soms: ' Geen geluk in een hiernamaals kan dat ooit goedmaken', niet wetend, dat als men eenmaal in de hemel is aangekomen, deze een terugwerkende kracht heeft en zelfs dit leed in heerlijkheid zal doen verkeren. En van een of ander zondig genot zeggen ze: 'Laat me dit tenminste hebben; de gevolgen neem ik voor mijn rekening' maar ze vermoeden niet, hoe de verdoemenis steeds verder in hun verleden terugwerkt en het genot van de zonde bederft. Die beide processen beginnen al vóór de dood. Het verleden van een goed mens begint zó te veranderen, dat zijn vergeven zonden en het geleden verdriet de eigenschap van de hemel aannemen; het verleden van een slecht mens neemt het karakter van zijn boosheid aan en wordt vervuld met enkel somberheid. Daarom zullen eenmaal, aan het einde aller dingen, als hier de zon opgaat en daar de schemering in zwarte nacht verkeert, de gezaligden zeggen: 'Wij hebben nooit anders dan in de hemel geleefd', en de verlorenen:'Wij waren altijd al in de hel'. En beiden zullen ze de waarheid spreken". Wordt vervolgd. |
George MacDonald |
The Beatitudes. Blessed are the poor in spirit, for theirs is the Kingdom of Heaven. Blessed are those who mourn, for they shall be comforted. Blessed are the meek, for they shall inherit the earth. Those who hunger and thirst for righteousness, they shall be filled. The merciful shall obtain mercy. Blessed are the pure in heart, they shall see God. Blessed are the peacemakers, for they shall be called the sons of God. Those who are persecuted for righteousness' sake. Theirs is the Kongdom of Heaven. Uitvoerenden: Vinesong. |